27 september 2014

LIEFDESPERIKELEN

Ik was uitgenodigd op een feestje waar heel wat vriendinnen zouden zijn die ik al een paar jaar niet meer had gezien. Destijds vormden zij een hecht groepje waar mijn beste vriendin en ik ons bij aansloten nadat we elkaar in het uitgaansleven hadden ontmoet. Allemaal waren we vrijgezel – de één al verstokter dan de ander- en droomden van de liefde. Op café bespraken we de toestand  van ons liefdespad –  minstens zo erbarmelijk als die van de Belgische wegen. Sommigen van ons hoopten diezelfde avond nog op verlossing, in de vorm van een uitverkorene of nagelnieuw liefdesproject. Meestal kwam die niet. Op zo’n avond, nadat ik wéér had gevloekt op het kloterige gedrag van mijn ex, besefte ik plots dat ik eigenlijk boos was op mezelf. Omdat ik had toegelaten om zo behandeld te worden. Ik begreep  dat ik de relatie met mezelf moest verbeteren, voor ik er één met een ander begon. Daarom trok ik om me terug uit het uitgaansleven / de liefdesjacht. Op café zou mijn leven niet veranderen. En geen enkele man kon me beschermen voor de spoken in mijn hoofd. In mijn huisje in het bos, focuste ik me op mijn werk en sleutelde aan mezelf. Maanden later werd ik verliefd op mijn huidig lief, die ik via mijn werk ontmoette. Daarna ging ik nog zelden uit. Soms fietste ik ‘s avonds voorbij één van ‘onze’ stekjes en zag dan bekende cafégezichten staan roken op het terras. Nooit bekroop me het gevoel dat ik iets miste. Het contact met mijn vriendinnen verwaterde.

Die avond zag ik hen terug en dat deed me plezier. Ze zagen er zo goed uit. Mooi. Vrolijk. Stralend. Stuk voor stuk hadden ze de liefde gevonden. Naast me zat een vriendin die lang alleen was geweest. Maar nu zat haar kersverse lief naast haar. Ik moest glimlachen omdat hij haar smoorverliefd aanstaarde en onmogelijk van haar kon afblijven. Terwijl zij vertelde dat ze elkaar hadden ontmoet nét nadat zij had besloten dat ze zo goed in haar vel zat dat ze geen lief nodig had, zag ik zijn hand voortdurend over haar heen kruipen. Over haar been, hals en rug, als een rusteloos huisdier dat maar niet kon besluiten waar het zich zou nestelen. Aan de overkant van onze tafel werd één van onze vriendinnen gekust door haar nieuwe liefde. ‘Een echte vent, dat heeft ze nodig’, mompelde ik terwijl ik zag hoe zijn gespierde, behaarde armen haar tegen zijn geruit hemd trokken. Later vertelde hij dat hij al jaren vrijgezel was en de liefde had opgegeven, totdat  hij mijn vriendin zag en wist dat zij de juiste was. Terwijl hoorde ik de man naast me enthousiast vertellen over een andere vriendin, die met hun pasgeboren baby thuis zat, en kwam er nog een vriendin bij me zitten. Haar had ik voor het laatst gesproken toen ze een relatiebreuk probeerde te verwerken, maar nu beschreef ze de eigenschappen van haar nieuwe vriend  en wat ze daarvan leerde.

De dag daarop nam een jonge vrouw me in vertrouwen. Ze bleek, net als ik vroeger,  bang om haar hele leven alleen te blijven. Dat de liefde haar vast zou vinden, antwoordde ik en vertelde over mijn vriendinnen. Maar dat ze een relatie misschien niet moest idealiseren. Mijn zoektocht naar de liefde, kwam destijds voort uit een gebrek aan eigenliefde. En toen ik een relatie kreeg, bleek dat geen perfecte versmelting van volledig gelijkgestemde zielen, maar een tedere  arena waarin twee mensen elkaar met hun blinde vlekken confronteren. ‘Vroeger dacht ik dat mijn geliefde mij zou redden’, zei ik. ‘Nu weet ik dat ik dat zelf moet doen. Daarbij is zijn liefde natuurlijk wél een enorme steun. Hij is mijn allerbeste vriend. Maar soms is het gemakkelijker om alleen te zijn, omdat er je dan minder spiegels worden voorgehouden.’ Ze staarde me aan. Ze vond me vast vreselijk onromantisch.

(Verschenen in Het Nieuwsblad, 27/09/2014)